ECLI:NL:GHAMS:2024:2682
Gerechtshof Amsterdam
Gemachtigde appellant PICNIC B.V.: mrs. P.L. Tjiam en mr. E.R. van der Velde te Amsterdam
Gerechtshof Amsterdam
Gemachtigde appellant PICNIC B.V.: mrs. P.L. Tjiam en mr. E.R. van der Velde te Amsterdam
Gemachtigde geïntimeerde: mrs. H. Maatjes en E.C. Bos te Amsterdam
Raadsheren: mrs. P.F.G.T. Hofmeijer-Rutten, S.C.H. Molin en E.E. van Tuyll van Serooskerken-Röell
Ik eindigde deze meetlat uit november 2022 met de woorden: Ik verwacht dat Picnic, vanwege precedentwerking, in hoger beroep zal gaan. Waarvan akte!
Ik eindigde deze meetlat uit november 2022 met de woorden: Ik verwacht dat Picnic, vanwege precedentwerking, in hoger beroep zal gaan. Waarvan akte!
Ik vond met name de toegekende schadevergoeding van 10.000 euro uit de lucht komen vallen. En merkte op dat de eisende partij, een werkneemster van Picnic, er waarschijnlijk weinig van zou overhouden, omdat ze ook haar advocaten daarvan moet betalen. Ze kreeg immers maar 956 euro van haar kosten voor salaris gemachtigde toegewezen. En met een mondelinge behandeling, waarbij twee gemachtigden voor haar aanwezig waren, lopen de advocaatkosten snel op.
Het hof erkent net als de rechtbank dat het portretrecht van de werkneemster is geschonden, maar wijst de opgelegde dwangsommen en vordering van de schadevergoeding af. De werkneemster moet de schadevergoeding dus terugbetalen. En draait op voor haar eigen proceskosten, bestaande uit griffierecht en de kosten van haar advocaten.
Ook Picnic draait op voor haar eigen proceskosten. Maar de investering in deze zaak voorkomt waarschijnlijk wel nieuwe, vergelijkbare claims voor schadevergoeding.
Overigens kosten dergelijke procedures met mondelinge behandelingen ook de maatschappij een vermogen. Rechters, griffiers, de rechtbank zijn immers niet gratis. Het is een stevige belasting op ons rechtssysteem.
Uit het arrest:
"1. De zaak in het kort
Ten behoeve van een campagne voor het werven van nieuwe werknemers worden twee jaar nadat deze tijdens een fotoshoot zijn gemaakt afbeeldingen van een werknemer gebruikt, onder meer door deze (meer dan) levensgroot aan te brengen op de door het bedrijf voor het bezorgen van boodschappen gebruikte bestelbusjes. De door de werknemer ten tijde van de fotoshoot ondertekende quitclaim kan niet geacht worden te zien op een dergelijk gebruik. Schending van portretrecht. Geen schade.
(...)
4.6. Ook met betrekking tot de door [geïntimeerde] gevorderde immateriële schadevergoeding komt het hof tot een ander oordeel dan de kantonrechter.
(...) is voor toewijzing van immateriële schade vereist dat sprake is van schending in eer en goede naam dan wel het op andere wijze aangetast zijn in de persoon, hetgeen zich zal voordoen indien sprake is van geestelijk letsel of een (voldoende ernstige) aantasting van de persoonlijke levenssfeer.
4.7. Voor het aannemen van het bestaan van een van deze gronden is echter in de door [geïntimeerde] aangevoerde feiten en omstandigheden onvoldoende grondslag gelegen.
Het hof overweegt in dit verband dat het gaat om een op zichzelf niet onflatteuze afbeelding (...) Vast staat voorts dat [geïntimeerde] op zichzelf bereid was om aan een wervingscampagne ten behoeve van Picnic haar medewerking te verlenen door het laten gebruiken van de onderhavige afbeelding. Mede in het licht hiervan is door Van de Berg niet voldoende concreet onderbouwd dat zij van de associatie met Picnic als gevolg van het aanbrengen van haar portret op bestelbusjes zodanige last en hinder ondervond dat daardoor haar eer of goede naam is geschonden of dat zij voldoende ernstig in haar persoonlijke levenssfeer is aangetast. Voor zover daarvan wel sprake zou zijn, is het hof van oordeel dat de naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding, gelet op genoemde omstandigheden, het naar vast staat reeds door Picnic betaalde bedrag van € 500,- niet overstijgt.
Ook is door [geïntimeerde] onvoldoende feitelijk toegelicht dat als gevolg van de handelwijze van Picnic geestelijk letsel is ontstaan. De stelling van [geïntimeerde] dat zij met name van de levensgrote stickers op bestelbussen van Picnic ernstig geschrokken en ontzet is en dat zij veel te lijden zou hebben onder opmerkingen van bekenden over dit gebruik is niet voldoende om in een geval als het onderhavige het bestaan van geestelijk letsel te kunnen aannemen. Daartoe is vereist [geïntimeerde] aantoont dat als gevolg van de hier aan de orde zijnde onrechtmatige handelwijze van Picnic een psychische beschadiging is ontstaan. Daarvoor zijn in het dossier echter geen, althans in elk geval onvoldoende concrete aanknopingspunten te vinden.
Dit brengt mee dat de vordering die ziet op vergoeding van immateriële schade alsnog moet worden afgewezen.
(...) is voor toewijzing van immateriële schade vereist dat sprake is van schending in eer en goede naam dan wel het op andere wijze aangetast zijn in de persoon, hetgeen zich zal voordoen indien sprake is van geestelijk letsel of een (voldoende ernstige) aantasting van de persoonlijke levenssfeer.
4.7. Voor het aannemen van het bestaan van een van deze gronden is echter in de door [geïntimeerde] aangevoerde feiten en omstandigheden onvoldoende grondslag gelegen.
Het hof overweegt in dit verband dat het gaat om een op zichzelf niet onflatteuze afbeelding (...) Vast staat voorts dat [geïntimeerde] op zichzelf bereid was om aan een wervingscampagne ten behoeve van Picnic haar medewerking te verlenen door het laten gebruiken van de onderhavige afbeelding. Mede in het licht hiervan is door Van de Berg niet voldoende concreet onderbouwd dat zij van de associatie met Picnic als gevolg van het aanbrengen van haar portret op bestelbusjes zodanige last en hinder ondervond dat daardoor haar eer of goede naam is geschonden of dat zij voldoende ernstig in haar persoonlijke levenssfeer is aangetast. Voor zover daarvan wel sprake zou zijn, is het hof van oordeel dat de naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding, gelet op genoemde omstandigheden, het naar vast staat reeds door Picnic betaalde bedrag van € 500,- niet overstijgt.
Ook is door [geïntimeerde] onvoldoende feitelijk toegelicht dat als gevolg van de handelwijze van Picnic geestelijk letsel is ontstaan. De stelling van [geïntimeerde] dat zij met name van de levensgrote stickers op bestelbussen van Picnic ernstig geschrokken en ontzet is en dat zij veel te lijden zou hebben onder opmerkingen van bekenden over dit gebruik is niet voldoende om in een geval als het onderhavige het bestaan van geestelijk letsel te kunnen aannemen. Daartoe is vereist [geïntimeerde] aantoont dat als gevolg van de hier aan de orde zijnde onrechtmatige handelwijze van Picnic een psychische beschadiging is ontstaan. Daarvoor zijn in het dossier echter geen, althans in elk geval onvoldoende concrete aanknopingspunten te vinden.
Dit brengt mee dat de vordering die ziet op vergoeding van immateriële schade alsnog moet worden afgewezen.
4.8. [geïntimeerde] heeft zich voorts op het standpunt gesteld dat Picnic haar voor het gebruik van haar portret een vergoeding dient te betalen. (...). [geïntimeerde] heeft echter, tegenover de gemotiveerde betwisting daarvan door Picnic, in het geheel niet onderbouwd dat zij inkomen heeft gederfd omdat zij voor het gebruik van haar portret op de gedane wijze een hogere vergoeding had kunnen bedingen dan die welke haar is uitbetaald. Niet gesteld of gebleken is dat zij van modellenwerk haar beroep maakte noch heeft zij feitelijk onderbouwd, bijvoorbeeld door het overleggen van eigen fotomateriaal, dat zij tegen betaling voor reclamedoeleinden haar portret aan derden ter beschikking stelde of dat haar op dat gebied kansen zijn ontnomen."
Gerechtshof Amsterdam 24 september 2024, ECLI:NL:GHAMS:2024:2682
1 juli 2025 gepubliceerd